De betekenis en het Sacrament

 

Wat vind je op deze pagina?  (Scroll naar beneden voor de onderwerpen.)

Inleiding

I. De betekenis van het doopsel

1. Omkeren

2. Een sacrament

3. Lidmaatschap van de christengemeenschap

4. Verlossing van de zonde

5. Opgenomen in Gods liefde

 

II. De voorbereiding op het doopsel

1. Voorbereiding van volwassenen: het katechumenaat

2. Voorbereiden van het doopsel van kinderen

 

III De viering

1. De viering van het doopsel

2. De dooptekenen

 

IV Zorg voor de groei van het geloof: voortdurende groei en hernieuwing

1. Volwassenen

2. Kinderen

3. Peter en meter


Inleiding


In onze tijd wordt het meer en meer gebruik dat niet alleen aan het doopsel van volwassenen, maar ook aan dat van pasgeboren kinderen een periode van bezinning vooraf gaat.

Het doopsel van volwassenen komt in onze omgeving niet zo vaak voor als dat van kinderen. In de eerste eeuwen van de geschiedenis van de Kerk daarentegen waren het allereerst de volwassenen die gedoopt werden en met hen hun kinderen. Dat doopsel werd, in eenheid met het vormsel en de eucharistie, gedurende een aantal jaren intensief voorbereid. Het was een ingrijpende periode in het leven van de betrokkenen. Als zij werkelijk christen wilden zijn, werd van hen verwacht dat zij een ander leven zouden gaan leiden, dat zij zich zouden omkeren, afkeren van zonde en onrecht door te gaan leven in het spoor van Jezus en in het licht van zijn evangelie.

Het grote moment van het doopsel vond meestal plaats in de Paasnacht. Later werden Pinksteren en het feest van de Openbaring des Heren (Driekoningen) eveneens geschikte momenten bevonden.

Vanaf de tweede eeuw is het duidelijk aanwijsbaar dat ook kinderen worden gedoopt. Weer later, zo is vastgesteld, ongeveer in de tijd dat keizer Constantijn gedoopt wordt (311), wordt er gaandeweg meer aandacht geschonken aan de leer van de erfzonde. Als gevolg daarvan wordt de kinderdoop eerder regel dan uitzondering. Bovendien werden vanwege de hoge kindersterfte, pasgeborenen zo spoedig mogelijk in de gemeenschap van Jezus Christus opgenomen.

De nadruk op bevrijding van de erfzonde is lange tijd de vanzelfsprekende reden geweest om baby's direct na hun geboorte in de kerk op te nemen. Door deze ontwikkelingen verdween ook de gedegen, intensieve en langdurige voorbereiding.

In onze tijd is hierin een kentering gekomen. De overtuiging groeit dat het zinvol is het doopsel van kinderen vooraf te laten gaan door een gedegen bezinning. Evenals van de volwassen dopeling wordt van ouders verwacht dat zij zich ervan bewust zijn welke keuze zij maken en dat zij bereid zijn in overeenstemming daarmee hun kind op te voeden. Zij moeten bereid zijn zich daarop te bezinnen, waarbij van volwassenen wordt verwacht dat zij dat doen langs de weg van het katechumenaat. Om aan die bezinning een bijdrage te leveren, is deze handreiking geschreven.

 


 

I. de betekenis van het doopsel

   

1. Omkeren

 

Doopsel, vormsel en eucharistie zijn de sacramenten waardoor de gelovigen volwaardig lid worden van de geloofsgemeenschap. Het zijn de 'initiatie-sacramenten': de viering ervan leidt de gelovigen binnen in het leven van de kerk.

Het eerste van deze drie, het doopsel, markeert de overgang naar het nieuwe leven zoals Jezus dat voorleefde. Omdat de diepe en veelzijdige betekenis daarvan de gewone taal overstijgt, wordt die in de viering van het doopsel vooral met tekenen tot uitdrukking gebracht. Het belangrijkste teken is 'water'. Water is wezenlijk in het leven van de mens. Water lest dorst, water zorgt voor groei, water reinigt en verfrist. Maar evenzeer is water een bedreiging van het leven: door overstromingen, of juist door het tegenovergestelde daarvan in droogte die alle leven kan doen verschrompelen. De kracht van water kan positief én negatief uitwerken. Omdat de mens zo wezenlijk verbonden is met water, kan het een bijzonder betekenisvol teken zijn, zodanig, dat het in de doopselviering uitdrukking is van een wezenlijke levensverandering. Het is als het ware een nieuwe geboorte en daarmee het begin van een andere levenswijze.

In de geschiedenis van het christendom zijn vele voorbeelden te vinden van mensen die het aannemen van het christelijk geloof als de overgang naar een nieuw leven ervaren hebben.

De bekering van de apostel Paulus is daarvan een aansprekend voorbeeld. Een indringende beschrijving van zo'n ommekeer en de daarmee samengaande levensverandering verwoordt de evangelist Lucas in zijn weergave van het optreden van Johannes de Doper. Hij was in zijn tijd een opvallende verschijning en droeg een aansprekende boodschap uit: de komst van de lang verwachte Messias is aanstaande. Johannes bereidde zichzelf daarop voor door een ascetische levenswijze. De mensen die hem volgden, riep hij op hetzelfde te doen. Door de onderdompeling in het water van de Jordaan sloten zij zich aan, aldus benadrukkend dat ze helemaal 'schoon' wilden zijn, zich wilden richten op de komende grote gebeurtenis: de komst van de Messias. Ook Jezus liet zich door Johannes dopen. Dat was het moment om te tonen dat Hij de Messias, de Gezalfde van God, was, dat de nieuwe tijd, het Rijk Gods, in zijn persoon was aangebroken.

 

 

Lukas 3, 1-22:

In het vijftiende regeringsjaar van keizer Tiberius (…) kwam het woord van God over Johannes, de zoon van Zacharias, in de woestijn. Daarop begon hij in heel de streek rond de Jordaan op te treden en een doopsel van bekering te preken tot vergeving van zonden, zoals staat in het boek der godsspraken van de profeet Jesaja: Een stem van iemand die roept in de woestijn: Bereidt de weg van de Heer, maakt zijn paden recht. Elk dal moet gevuld, elke berg of heuvel geslecht worden; de kronkelpa­den moeten recht, de ruwe wegen effen worden. En heel de mensheid zal Gods redding zien. Hij sprak tot de mensen die in grote getale uittrokken om zich door hem te laten dopen: “Adderengebroed, wie heeft u voorgespiegeld dat ge de dreigende toorn kunt ontvluchten? Brengt dus vruchten voort die passen bij bekering en zegt niet bij uzelf: wij hebben Abraham tot vader! Waarachtig, ik zeg u, dat God de macht bezit voor Abraham uit deze stenen kinderen te verwekken. Reeds ligt de bijl aan de wortel van de bomen. Elke boom dus die geen goede vrucht draagt, wordt omgekapt en in het vuur geworpen.”

De mensen stelden hem nu de vraag: “Wat moeten wij dan doen?” Hij gaf hun ten antwoord: “Wie dubbele kleding heeft, laat hij delen met wie niets heeft en wie voedsel heeft, laat hij hetzelfde doen.” Er kwamen ook tolle­naars om gedoopt te worden en ze vroegen hem: “Meester, wat moeten wij doen?” Hij zei hun: “Niet meer vragen dan voor u is vastgesteld.” Ook soldaten ondervroegen hem: “En wij, wat moeten wij doen?” Hij antwoordde: “Niemand uitplunderen, niemand iets afpersen, maar tevreden zijn met uw soldij.”

Omdat het volk vol verwachting was en iedereen zich aangaande Johannes de vraag stelde, of hij niet de Messias zou zijn, gaf Johannes aan allen het antwoord: “Ik doop u met water, maar er komt iemand die sterker is dan ik; ik ben niet waardig de riem van zijn sandalen los te maken. Hij zal u dopen met de heilige Geest en met vuur. De wan heeft Hij in zijn hand om zijn dorsvloer grondig te zuiveren en zijn tarwe te verzamelen in de schuur, maar het kaf zal Hij verbranden in onblusbaar vuur.”

Zo en met nog vele andere vermaningen verkondigde hij aan het volk de Blijde Boodschap. (…)

Terwijl al het volk zich liet dopen, en Jezus na zijn doop in gebed was, geschiedde het dat de hemel openging en de heilige Geest, in lichamelijke gedaante als een duif, over Hem neerdaalde, en een stem uit de hemel sprak: “Gij zijt mijn Zoon, de welbeminde, in U heb ik mijn behagen gesteld.”

 

 

Het is duidelijk waar het de evangelist om te doen is: door dit doopsel wordt Jezus plechtig als Zoon van God en als de van Gods Geest vervulde Messias bevestigd. Tegelijk geeft hij aan wat de overeenkomst én het verschil is tussen het doopsel van Johannes en dat van de christenen. De kracht van het water is het verbindende element. Hij geeft aan dat er een lijn is tussen de doop van Jezus en de schepping in het eerste hoofdstuk van het boek Genesis. De Geest die daar boven de oerwateren zweeft daalt nu neer over Jezus. De Geest Gods wordt nu voor ons zichtbaar in de persoon van Jezus. Tot deze nauwe verbondenheid met God in de persoon van Jezus wordt de dopeling in het water van het doopsel geboren. De door Johannes aangekondigde messias is nu gekomen.

Zoals de Hebreeën met de doortocht door de Schelfzee het slavenbestaan in Egypte achter zich lieten en vervolgens begonnen aan een nieuw, door God gegeven bestaan, breekt met Jezus' doopsel een nieuw bestaan door. Daar ging het Johannes evenzeer om: loslaten van het oude is voorwaarde om het nieuwe bestaan, dat zou aanbreken met de komst van de messias, binnen te gaan. Het reinigende water tekent het begin van een nieuw leven.

Johannes gaf te verstaan dat zijn doopsel een laatste aanbod van God aan Israël was, voordat de op korte termijn verwachte oordeelsdag zou aanbreken. Het christelijk doopsel wordt voltrokken in naam van Jezus Christus. Hij was de Messias. Gedoopt worden in zijn naam betekent daarom niet alleen redding van het komend oordeel, maar ook dat het heil, de redding, er reeds is.

Door het doopsel in de naam van Jezus mag de mens zich verlost weten: door Jezus' dood en verrijzenis en door de gave van de Heilige Geest. Johannes bereidde de mensen voor op de eindtijd die ze spoedig verwachtten. Door Jezus' dood en verrijzenis is de door Johannes aangekondigde eindtijd reeds ingegaan. De gedoopte is een verloste, mag zich een ware vrije mens noemen. 



 

2. Een sacrament

Jezus kwam met een goed bericht: het Rijk van God is aanstaande. In woorden en daden gaf Hij daar uitdrukking aan en bracht aldus de mensen dichter bij God en bij elkaar. Wie gehoor gaf aan zijn uitnodiging hem te volgen, kreeg tevens een opdracht mee: "Ga dus, maak alle volkeren tot leerling; doop hen in de naam van de Vader, de Zoon en de heilige Geest, en leer hun alles onderhouden wat ik jullie geboden heb. En weet wel, ik ben met jullie, alle dagen tot aan de voleinding van de wereld".

Zo begon de Kerk. Zij bemiddelt tussen God en de mensen, in het bijzonder door de toediening van de sacramenten. Op die momenten is zij een instrument voor het heil dat God schenkt. De innige band die door viering van de sacramenten tussen God en mensen tot stand komt, is mogelijk geworden door de persoon, het optreden, lijden, sterven en de verrijzenis van Jezus. Om deze reden wordt Jezus zelf het oersacrament genoemd, waarvan de afzonderlijke sacramenten ontvouwingen, toepassingen zijn. De gelovigen gedenken deze Jezus en in de viering van de sacramenten delen zij in zijn bijzondere gaven. De Kerk is het instrument dat die bijzondere nabijheid, de innige vereniging met God, mogelijk maakt. In deze zin is zij het universele sacrament van heil. De kerk als sacrament is het teken van en het instrument tot innige vereniging met God. In de viering van de sacramenten verwerkelijkt de kerk zich in hoogste zin: het is de uitdrukking van haar eenheid met Christus bij uitstek. Hij is het zelf die de sacramenten bedient en waarin Hij zichzelf geeft: als herinnering, als teken van heil en hoop.

Omdat Jezus en zijn heil ons geschonken worden in de sacramenten via de gemeenschap van gelovigen, kan de viering van de sacramenten geen privé-aangelegenheid zijn. Het is een liturgische beleving van het Kerk-zijn. Samengevat: een 'sacramentum' is een bijzonder, heilig gebaar van Gods liefde en trouw aan de mens dat met woorden, tekens en handelingen in een viering op aansprekende wijze tegenwoordig wordt gesteld, als het ware zichtbaar wordt gemaakt. Toen Jezus de Kerk stichtte, heeft Hij haar de sacramenten toevertrouwd als bijzondere middelen waardoor de gelovigen Jezus kunnen ontmoeten en in zijn geest kunnen leven.

De woorden, de handelingen en de tekenen die bij de sacramenten gebruikt worden, verwijzen naar de grotere en diepere werkelijkheid van God zelf. Uit genegenheid en liefde voor de mens, schenkt Hij zijn gaven van eenwording met Hem, van samenhorigheid, van liefde, hoop, vertrouwen, verzoening, van wijsheid en van kracht. Op bijzondere momenten in ons leven schenken ze ons kracht: bij geboorte, huwelijk, ziekte en anderegebeurtenissen. Door de sacramentele viering worden wij geheiligd, dat wil zeggen, opgenomen in het mysterie van Jezus Christus, in zijn leven, sterven, verrijzenis en verheffing.

Sacramenten zijn gaven van God die echter niet automatisch uitwerken. Wij worden bondgenoten in Gods heilswerk, maar krijgen daarmee ook een bepaalde verantwoordelijkheid. Door het sacrament van het huwelijk bijvoorbeeld gaan mensen niet zomaar nog meer van elkaar houden, of door het sacrament van boete en verzoening, de biecht, niet ineens de goede weg bewandelen. Een sacrament versterkt de wil, de intentie van de mens om te leven naar hetgeen hem geschonken is. Een positieve geloofsverkondiging kan de werking van het sacrament vergroten. Mensen stellen handelingen, maar bovenal geloven zij dat God het doet: Hij zegent onze gebaren en maakt ze vruchtbaar. Het geloof bewerkt niet de genade, maar maakt de ontvangst ervan in de liturgische viering mogelijk. De woorden, tekenen en gebaren verwijzen naar Gods bedoelingen met ons en worden door ons geloof een levende kracht in ons. Sacramenten geven nieuw leven, inspireren, beschermen, bemoedigen en bekeren. In de viering van een sacrament wordt het perspectief geopend op het volle leven dat door God in zijn goedheid en liefde wordt aangereikt en worden wij uitgedaagd dit perspectief voor onszelf en anderen te beleven.et spreekt dat het doopsel als een sacrament in bovenstaande zin verstaan dient te worden.  

 


 

3. Lidmaatschap van de christengemeenschap

Met het doopsel wordt de bekering van de gelovige tot een leven als christen gevierd en wordt hij of zij opgenomen in de door Jezus gestichte gemeenschap van gelovigen, de kerk. De gelovige wordt, zoals Paulus zegt, 'opgenomen in de dood en de verrijzenis van Jezus Christus’.

Bij het doopsel van kleine kinderen worden de accenten wat anders gelegd dan bij dat van volwassenen. Het kind 'bekeert' zich en 'belijdt' zijn geloof in zijn afhankelijkheid van de volwassenen. Zij geven hun geloven door. Desalniettemin staat voorop dat het geloof een gave van God aan het kind is. Het beeld van de overgang van de dopeling van duisternis naar licht, moet ten aanzien van kinderen in een specifieke context worden verstaan. Bij de doop van een pasgeborene kan deels in vergelijkende zin gesproken worden van een sacrament 'tot vergeving van zonden' omdat een zuigeling persoonlijke zonden niet kunnen worden aangerekend. Wel deelt het kind in de bevrijding "Uit de macht van de duisternis". In de volgende paragraaf zal op dit onderwerp worden teruggekomen. Door de bevrijding van de zonde deelt de dopeling in Christus' macht om het kwaad te overwinnen. Daarvoor heeft Hij geleden, is Hij gestorven en verrezen. Hét kenmerk van de viering van het doopsel is de vreugde van de verrijzenis. Tegelijk wordt de opdracht aanvaard, bij kleine kinderen in eerste instantie door de ouders, een leven lang te blijven groeien en rijpen als volgeling van Jezus en zijn zending voort te zetten.

Omdat het doopsel de gelovigen met Christus verbindt, zijn zij ook onderling verbonden, zijn zij broeders en zusters. Aan hen is als volk Gods de Geest gegeven. In die Geest zijn alle gelovigen één, vormen zij het ene Lichaam van Christus. Daarmee is de geloofsgemeenschap medeverantwoordelijk voor het geloof van de nieuw gedoopte. Zijn of haar doopsel is daardoor meer dan een individuele aangelegenheid. In het gemeenschappelijk geloof komen de doopgaven tot wasdom. Mensen worden door het doopsel verzameld en in staat gesteld hun geloof gezamenlijk te beleven, te vieren en voor elkaar en de wereld zichtbaar te maken. De dopeling is in een nieuwe realiteit komen te staan welke hij zelf mee gestalte dient te geven en door ervan in woord en daad te getuigen werkt hij of zij als een zuurdesem in de wereld.

Vanuit het bovenstaande is nu te begrijpen dat het doopsel niet enkel een individuele keuze is. Het is te verantwoorden binnen de gemeenschappelijkheid van het geloof en wordt toegediend uit kracht van het geloof van de Kerk. Daarom is er een voorkeur voor dopen temidden van de gemeenschap en voor een viering met meer dopelingen tegelijk als uitdrukking van het gemeenschap-zijn-in-geloof en verbondenheid met de Kerk. Dit inzicht staat op enigszins gespannen voet met een tendens waarin het geloof geprivatiseerd wordt.

De verbondenheid met de geloofsgemeenschap wordt ook uitgedrukt in de naamgeving. De dopeling krijgt een of meer namen mee van een bijzonder lid uit de geschiedenis van de Kerk, een heilige, een gelovige bij uitstek, en wordt onder haar of zijn beschermende voorspraak geplaatst. Zo wordt in de naam niet alleen de relatie met mensen (een familielid, een bekend persoon) uitgedrukt, maar ook evenzeer die met God.



4. Verlossing van de zonde

Aan de mens is het eigen te verlangen: naar goede betrekkingen met anderen, naar gelukservaringen, naar bepaalde goederen, naar een gelukkig leven en - uiteindelijk - naar eeuwig leven. Soms laat zich dat verlangen sterk gevoelen, vooral als het gemis aan gelukservaringen zich doet gelden. Bijvoorbeeld bij verlies vaneen dierbare, ruzie, onbegrip, miskenning, onheuse bejegening, onrechtvaardige verhoudingen, enzovoorts.

Mensen ervaren voortdurend de spanning tussen zin en zinloosheid, recht en onrecht, welvaart en armoede, zich welbevinden en verlatenheid, leven en dood. Telkens weer worden wij tot bezinning geroepen. De christen weet zich daarbij gesterkt door zijn geloof in Christus. De evangeliën laten ons zien dat Hij geconfronteerd werd met deze ervaringen en vragen en daarop een antwoord gaf. Hij laat ons zien hoe wij de dreigende doem de baas kunnen worden en fatalisme te boven kunnen komen. Daarom is Hij ons voorbeeld. Paulus weet dat geloof raak te typeren:

"Gij weet toch, dat de doop, waardoor wij één zijn geworden met Christus Jezus, ons heeft doen delen in zijn dóód? Door de doop in zijn dood zijn wij met Hem begraven, opdat ook wij, zoals Christus door de macht van zijn Vader uit de doden is opgewekt, een nieuw leven zouden leiden. Zijn wij één met Hem geworden door het beeld van zijn dood, dan moeten wij Hem ook volgen in zijn opstanding, in de overtuiging dat onze oude mens met Hem gekruisigd is; daardoor is aan het bestaan in de zonde een einde gekomen, zodat wij niet langer aan de zonde dienstbaar zijn. Want wie gestorven is, is rechtens vrij van de zonde. Indien wij dan met Christus gestorven zijn, geloven wij dat wij ook met Hem zullen leven; want wij weten dat Christus, eenmaal van de doden verrezen, niet meer sterft: de dood heeft geen macht meer over Hem. Door de dood die Hij is gestorven, heeft Hij eens en vooral afgerekend met de zonde; het leven dat Hij leeft, heeft alleen met God van doen. Zo moet ook gij uzelfbeschouwen: als dood voor de zonde en levend voor God in Christus Jezus." (Rom.6,3-11)

 

Paulus geeft hiermee de kern van het christendom weer: wie gelooft zal leven en heeft zonde en dood overwonnen. Dat geloof is het antwoord op het besef dat de mens vanaf zijn geboorte onvolmaakt is, een zondig wezen is. Het belemmert ons te leven als Gods evenbeeld, om kind van God te kunnen zijn. Door de weg van God te willen gaan en de gave van genade met het doopsel te ontvangen, deelt de mens volledig in Gods heil". Aldus worden wij door het doopsel bevrijd van de smet van de eerste zonde, de 'erfzonde', en van persoonlijke zonden.

'Erfzonde' verwijst naar de negatieve, vernietigende krachten die elk mens bij zichzelf ervaart. De Kerk ziet erfzonde als de algehele heilloze situatie die de inens in zijn wezen en handelen ten diepste tekent en bepaalt. Zij wijst zo op het bestaan van het kwaad in de wereld en benadrukt dat God daarvan niet de veroorzakerkan zijn. Door toedoen van de kerkelijke vernieuwingsbewegingen is dit een groeiend bewustzijn.

Het gegeven van de erfzonde maakt duidelijk dat elk mens uiteindelijk tekort schiet, onvolmaakt is. Het voorvoegsel 'erf-' wijst op de fundamentele verwevenheid van elke mens met het tekort, op het bestaan van het kwaad in elk mens. Doordat de tekortkomingen de mens eigen zijn, geeft hij ze ook door, in allerlei concrete gestalten, in bepaalde handelingen. Aldus komt de erfzonde tot uiting in de afzonderlijke zonden die mensen begaan. Het overgeërfd kwaad is een deel van elk mens.

In deze opvatting is erfzonde een onontkoombaar gegeven en haar uitbanning een noodzakelijk aspect van het doopritueel, ook in dat van kinderen. Elke gedoopte wordt daardoor bevrijd van de dood en de zonde in de zin zoals Paulus het formuleert. Dat opent de weg naar waarachtig menszijn, naar een leven als Gods beeld. Slechts de bekering tot Jezus en het ontvangen van de genade van God, bevrijden ons uit die ban.

De erfzonde is een toestand van onverlostheid, waardoor de mens geen deel heeft aan het leven met God. Door het doopsel wordt de mens in Gods genade opgenomen en weet bij zich sterker dan de zonde en de dood.

Nu kan men pasgeboren kinderen moeilijk zonden aanrekenen zoals mensen die begaan in hun leven. Zij zijn bij uitstek tekenen van onschuld. Wel staan zij in de erfzonde en zijn zij onderworpen aan de toestand van elk mens die niet in Gods genade is opgenomen.

 


 

5. Opgenomen in Gods liefde

In het bovenstaande zijn de belangrijkste aspecten van het doopsel toegelicht. De kern daarvan is verlossing, bevrijd worden van het kwaad, uit de macht van de duisternis en opgenomen worden in de gemeenschap van verlosten. Positief geformuleerd: door het doopsel delen wij in Christus' verrijzenis en Gods goedheid. "De gelovige sterft en wordt begraven met Christus en verrijst met Hem".

Het voorafgaande kan bestempeld worden als een wat zakelijke benadering. Daarom zij hier benadrukt dat het om geloof gaat, niet om een beredeneerbaar stelsel dat wij kunnen overnemen. Geloven overkomt de mens, is geraakt worden door het mysterie van God en het bestaan. Alle woorden waarmee getracht wordt dat uit te drukken, schieten tekort. Dat is een heel diepe ervaring, beleving, voor de mens die ervoor open staat. Zo is het ook met het doopsel. De dopeling is iemand die 'geraakt' en 'aangeraakt' wordt door God. God neemt de mens op in zijn liefdesgemeenschap. Geen enkel mens kan uit zichzelf dit deelgenootschap met het leven van de drieëne God verwerven. Hij kan slechts antwoorden op het aanbod dat Christus hem doet door de kerk. In naam van Christus doopt de kerk en God laat de dopeling delen in zijn eigen wezen en neemt haar of hem op als zijn kind.

 


 

II. De voorbereiding op het doopsel

 

1. Voorbereiden van volwassenen: het katechumenaat

 

Volwassen mensen die zich op het doopsel voorbereiden worden katechumenen of doopleerlingen genoemd. Over een bepaalde periode worden zij in de gelegenheid gesteld vertrouwd te raken met het leven van de geloofsgemeenschap.

In de vroege christentijd werden vooral volwassenen gedoopt. Dat gebeurde na een intensieve voorbereiding, zodanig dat ze na het doopsel volwaardig lid konden zijn van de gemeenschap. Een actief dienstbetoon was daarvan een belangrijk aspect. Aan iemands daden was te zien of het menens was. Leven en geloven waren één. Hoewel er verschillen zijn met de vroege christentijd, is bij ons het belangrijkste hetzelfde gebleven: de kandidaat-christenen maken een bewuste, zelfstandige keuze voor een nieuw leven. Dat gaat gepaard met een gedegen en uitgebreide periode van bezinning.

In de liturgie van de Kerk wordt voor de doopleerlingen de weg naar het doopsel in drie trappen of graden verdeeld.

1. Begonnen wordt met het 'prekatechumenaat'. Daarin worden de bedoelingen van de kandidaat doorgesproken en een eerste geloofsonderricht vindt plaats. Deze fase mondt uit in een viering, welke tegelijk de toelating is tot het eigenlijke katechumenaat.

2. De doopleerling ontvangt nu een doopnaam. Daarop volgt een uitvoerige katechese. Ook deze periode wordt met een viering afgesloten.

3. Nu is het moment aangebroken van de directe voorbereiding op de viering van de initiatiesacramenten. Deze tijd wordt een 'periode van zuivering en verlichting' genoemd. Zo mogelijk valt die in de vastentijd, de veertigdagentijd, zodat het doopsel in de viering van de paaswake kan worden toegediend.

4. In de paastijd wordt de band van de pasgedoopte met de gemeenschap versterkt, met name door deelname aan liturgische vieringen. Dit wordt de periode van de ‘mystagogie' genoemd.

Als het doopsel niet tijdens de paasviering kan plaats vinden, is het belangrijk dat het doopsel gevierd wordt tijdens een eucharistieviering. Tegelijk met de toediening van het doopsel wordt de volwassene gevormd. Door te dopen en te vormen tijdens een eucharistieviering wordt de eenheid tussen de drie inwijdingssacramenten beleefd. Samen brengen ze de gelovige tot de 'volheid van Christus', brengen zij de eenheid van het paasmysterie tot uitdrukking.

Omdat het leven zich niet laat vangen in strakke schema's, wordt de hierboven beschreven opzet meestal soepel toegepast. Persoonlijke en plaatselijke omstandigheden zijn immers steeds weer anders.

Het verdient aanbeveling zowel bij de inleiding van kinderen als bij die van volwassenen het gehele gezin, de familie en de christelijke gemeenschap zoveel mogelijk te betrekken. De voorkeur gaat uit naar een groepsgewijze voorbereiding. Het eerste begin is meestal persoonlijk. De oriëntatie, kennismaking en verdieping bij de ontwikkeling van het persoonlijke geloof hebben tijd nodig. Het geloof moet kunnen groeien. Deze groei, afgestemd op de persoonlijke omstandigheden, mag niet worden geforceerd door een strak keurslijf van vooraf geplande activiteiten. De geloofsontwikkeling van de katechumeen zelf dient maatstaf te zijn.

De geloofsleerling kan het best ervaring opdoen en zijn geloven praktiseren in de plaatselijke geloofsgemeenschap. Daartoe zou de geloofsleerling moeten kunnen terugvallen op een groep waarmee hij of zij zich verbonden voelt en in een gezamenlijk leerproces weet te staan. Zij zijn er zich van bewust voortdurend te leren aan het evangelie en aan elkaar. Een dergelijke aanpak komt de nieuwe christen én de gemeenschap ten goede. Als aansluiting bij zo'n groep niet mogelijk is, kiest de katechumeen een 'doopborg': iemand die hij of zij persoonlijk kent en bereid is de helpende hand te bieden.



 2. voorbereiden van het doopsel van kinderen

Meestal worden kinderen enige tijd na hun geboorte gedoopt, zodat ouders, na de aanmelding, door doopgesprekken de tijd hebben zich er beter bewust van te worden welke consequenties eraan vast zitten voor de opvoeding en hoe zij daaraan gestalte kunnen geven. In het licht van de bijzondere ervaring die de geboorte oproept, wordt het geloof verhelderd.

De meeste parochies organiseren ter voorbereiding op het doopsel twee á drie bijeenkomsten, al dan niet samen met andere doopouders. Terwille van de geloofsopvoeding is het aan te bevelen deze ge- sprekken ook na het doopsel voort te zetten, bijvoorbeeld door gebruik te maken van daartoe ontwikkelde katechetische projecten. Het werken aan een kindvriendelijk klimaat, zoals in vieringen, is evenzeer van belang. Daardoor weten de ouders zich mét hun kind geaccepteerd.



 

III. DE VIERING

 

De vorm van het doopritueel is in de loop der tijden steeds verfijnd, waardoor de huidige viering rijk aan betekenissen is en vol symboliek. De belangrijkste aspecten daarvan zullen hiernavolgend worden toegelicht, voorafgegaan door een korte beschrijving van het verloop van de viering.

 

1. de viering van de doopsel

In normale omstandigheden wordt de viering van het doopsel toegediend door een priester of diaken. De Kerk kan daarnaast nog andere personen als bedienaar aanwijzen. Deze persoon vertegenwoordigt de Kerk en bedient het sacrament in de naam van Christus. Als hiervan in uitzonderlijke omstandigheden moet worden afgeweken, in geval van stervensgevaar, mag elke christen dopen en zelfs een niet-christen. De eigenlijke bedienaar is immers Jezus Christus zelf. Het gaat erom dat de kernhandeling op dejuiste wijze, volgens de bedoeling van de Kerk, wordt verricht: degene die doopt, giet driemaal water over het hoofd met de woorden: "N. ik doop u, in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest".

In de dienst voor kinderen wordt er rekening mee gehouden dat zij nog niet persoonlijk hun geloof kunnen belijden. Dat doen de ouders namens het kind. Zij zijn het ook die de verantwoordelijkheid voor de geloofsgroei van het kind op zich nemen.

De viering begint met een kruisteken, gevolgd door een begroeting. Daarin noemt de dopeling zijn naam of doet iemand anders dat voor hein. Het is een wijze van binnenleiden in de Kerk, letterlijk in het gebouw en figuurlijk in de traditie. Hierop wordt de ouders of de dopeling de gelegenheid gegeven toe te lichten waarom het doopsel wordt verlangd. Wanneer de aanwezigen dit getuigenis bevestigd hebben, wordt namens ben een kruisteken op het voorhoofd van de dopeling gemaakt.

Hierop sluit de dienst van het woord, de verkondiging, aan. Er wordt een tekst uit de Schrift gelezen, eventueel gevolgd door een homilie: een uitleg van de gelezen tekst. Lezingen uit de Schriften duiden in belangrijke mate het doopsel. Daarop wordt de voorbede uitgesproken, de volwassene belijdt zijn schuld en wordt het kwaad afgezworen. Als teken van bescherming en van het geloof dat God sterker is dan het kwaad, worden nu de handen opgelegd of wordt gezalfd met olie.

Het derde onderdeel van de plechtigheid is de toediening van het doopsel zelf. Het is de kern van het ritueel. Het doopwater wordt gezegend, het kwaad afgezworen en het geloof beleden. Onder aanroeping van Vader, Zoon en Geest wordt de dopeling in water ondergedompeld of ermee begoten: opdat God door zijn heilige Geest in het teken van het water de dopeling mag bevrijden, redden en bijstaan.

In deze handeling liggen twee kernbetekenissen besloten: het afzweren van het kwaad en het aannemen van het geloof in de drieëne God, Vader, Zoon en Geest, uitgesproken in de geloofsbelijdenis. De aanwezigen bevestigen dat. De drievoudige onderdompeling of begieting is het teken van sterven en geboren worden als nieuwe mens in Christus. Uit het water van het doopsel herrijst de nieuwe mens, zoals Christus in de paasnacht is opgestaan uit de dood.

De hierop aansluitende zalving met chrisma of handoplegging maakt duidelijk dat dopen gebeurt met water èn Geest. Door de gave van de Geest krijgt de dopeling deel aan de waardigheid van het priesterlijke, profetische en koninklijke ambt van Christus. In het vormsel wordt daar uitdrukkelijk de zending van elke gelovige, als voltooiing van het doopsel, aan toegevoegd.

De brandende kaars is daarbij een verwijzing naar het geloof als een licht op de weg die de nieuwe mens zal gaan. In een rite die soms plaats vindt, de 'Effata', letterlijk vertaald: 'ga open', wordt Jezus aangeroepen, opdat de gedoopte oor en oog mag krijgen voor Gods wonderdaden en woorden.

De plechtigheid wordt besloten met het bidden van het Onze Vader bij het altaar. Dat is een verwijzing naar de eucharistie waardoor de gedoopte de gemeenschap wordt binnengeleid. Dat is de reden waarom het doopsel van een volwassene gewoonlijk in een eucharistieviering wordt ingepast.

Tot slot zij hier opgemerkt dat in veel parochies het gebruikelijk is dat op de plechtigheid nog een toewijding aan Maria volgt.

 



2. de dooptekenen


Zoals de liturgie van alle sacramenten, is ook die van het doopsel rijk aan betekenissen. Om de gestelde tekenen te kunnen begrijpen, is het zinnig ze te kunnen plaatsen in een bredere setting, namelijk die van de dagelijkse gebruikservaring. Deze oorspronkelijke functie verleent de tekenen hun eerste waarde. Aangewend in een viering, zoals die van het doopsel, hebben ze niet meer die letterlijke, eerste inhoud. Ze verwijzen nu naar iets anders dan hun directe gebruikswaarde. Nu gaat het om hun tekenwaarde in het ritueel. Als ze daarbij op God betrokken worden, zijn ze tot godsdienstige tekenen geworden en verbinden ze de mens met God. Uiteraard werkt de oorspronkelijke betekenis van de dragende elementen - zoals water, olie, een kaars - en handelingen door in de religieuze inhoud. Door de godsdienstige situatie waarin ze gebruikt worden, verbeelden de eerst gewone tekens of gebruiksvoorwerpen het geloof en stellen ons in staat Gods nabijheid te ervaren.

Het kruisteken is van zichzelf een religieus teken. In dat gebaar wordt de aarde met het hemelse verbonden, het menselijke met het goddelijke. Dit is het teken dat ons verwijst naar het kruis van Christus. Daarin belijden wij gelovigen het geheim van de Drieëenheid in en door de verlossende kracht van het sterven en de verrijzenis van Jezus. Met dit teken van geloof wordt de doopviering geopend. 

 

a. Handoplegging

Handoplegging is een teken om het zwakke te beschermen. Dat gebaar kennen wij nog steeds: een sterker iemand, die zich ontfermt over de ander en aldus aangeeft zich aan hem of haar te kunnen toevertrouwen.

De handoplegging bij het doopsel verbeeldt tegelijkertijd de gave van de Geest en het door de Geest in bezit en bescherming genomen worden. Als de volwassen dopeling zich daaraan durft over te geven, maakt deze daarmee duidelijk het kwaad radicaal af te zweren en bereid te zijn om met Gods kracht te strijden voor het goede. Bij kinderen wordt tijdens de handoplegging om sterkte gebeden ten einde het goede te doen en zich te kunnen verweren tegen alles wat hen van God kan vervreemden.  

[ Noot: de Handoplegging is bij de laatste verandering van het rituale verdwenen... op veel plaatsen blijft het echter bestaan als een zinvol gebaar.]

b. Water

Het belangrijkste symbool in het doopritueel is het water. In het hoofdstuk ‘Betekenis van het doopsel’ is al gewezen op de fundamentele verbondenheid van de mens met het water. In de zegeningswoorden van het water waarmee gedoopt wordt, wordt de bijzondere betekenis van het water weergegeven. Tijdens de viering wordt de dopeling ondergedompeld, 'schoongewassen'. Dat is het eigenlijke doopmoment waardoor de gelovige het nieuw leven wordt binnengeleid. Hij of zij laat het verleden achter zich en wordt herboren als nieuwe mens.

Tijdens deze handeling wordt gezegd: "Ik doop u (de naam van de dopeling wordt hier genoemd) in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest". Het kwaad wordt 'weggewassen' en nieuw leven geschonken. De dopeling wordt uit water en heilige Geest herboren als kind van God. Hij is nu in staat uitzichtloosheid, vreugdeloosheid en zelfingenomenheid te boven te komen. Samen met een voortdurende verdieping van het geloof, is dat de bedding voor een leven in hoop, liefde, vertrouwen en uitzicht op eeuwig leven.

In het gezegende doopwater toont God zijn kracht om mensen ten leven te wekken. De kracht van het water wordt levendig verbeeld in het verhaal van de tocht van de Hebreeën door de Schelfzee: het water liet hen door èn bood bescherming tegen het leger van de farao. Het werd de definitieve bevrijding uit de slavernij. Later ondervonden zij de kracht van het water in omgekeerde betekenis toen zij, groeiend als volk Gods, in de woestijn het gebrek eraan moesten ondervinden. Dat maakte hun geloof sterker.

c. Zalving

De zalving met geurende olie duidt op de innerlijke zalving met de heilige Geest, waardoor de dopeling deel krijgt aan de waardigheid van het priesterlijke, profetische en koninklijke ambt van Christus. Het wijst vooruit naar de voltooiing van het doopsel in het vormsel waarin de Geest de kracht verleent om het geloof uit te dragen, om getuige te zijn. Deze deelname aan het ambt van Christus wordt het 'gemeenschappelijk priesterschap' genoemd.

Het gebruik van zalf is heel oud: het lichaam wordt gezalfd, geölied, om het soepel te houden; om het een aantrekkelijke geur te geven; of zalf wordt aangewend om wonden te verzorgen; of, bij worstelaars, om ongrijpbaar te worden voor de tegenstander. In het Oude Testament is zalving vaak een teken van profetische, koninklijke of priesterlijke waardigheid. Het gebeurt ook dat in plaats van de zalving, de handen worden opgelegd.

d. Het witte doopkleed

Het symbool van het witte doopkleed is niet meer overal in gebruik. Voordat de volwassenen in de jonge Kerk bij het doopsel werden ondergedompeld, ontdeden zij zich van hun kleding. Als ze uit het water kwamen, werd hen een wit (doop)kleed omgehangen, waarbij werd gezegd: "Bekleedt u met Christus", als uitdrukking van het nieuwe, smetteloze leven dat ze hadden ontvangen. In deze zin is het doopkleed een teken dat voortkomt uit een praktisch gebruik bij de toediening van het doopsel en overigens nog steeds gelding heeft daar waar het gebruik van de onderdompeling wordt gepraktiseerd.

 

e. De doopkaars

De kaars die tijdens de paasnacht elk jaar wordt ontstoken, symbolisch het licht van het nieuwe leven, brandt ook tijdens de doopviering. Zij staat voor Jezus die heeft gezegd: "Ik ben het licht van de wereld". Hij is de verrezen Heer die nieuw leven schenkt en het licht dat de weg wijst. De doopkaars wordt ontstoken aan de paaskaars. Ze wordt vervolgens de ouders of peter en meter aangereikt: "Ontvang het licht van Christus". De overhandiging is een uitnodiging om het licht van Jezus te volgen én een opdracht om licht te zijn voor anderen.

 

 


 

IV. VOORTDURENDE GROEI EN HERNIEUWING

 

1. Volwassenen

 

De liturgie

Het geloof en de daarmee gepaard gaande bekering en overgave, wordt in het bijzonder gevoed door de jaarlijkse vernieuwing van de doopbelofte in de paasnacht. De viering van de paaswake maakt de gelovige opnieuw bewust van de opdracht te leven als christen. In deze viering wordt de doortocht van de Israëlieten door de Schelfzee herdacht: de bevrijding uit Egypte en de gang door het water naar het nieuwe leven. Het wordt beleefd als een voorafbeelding van de definitieve bevrijding dankzij Jezus' verrijzenis, waarmee Hij ons het nieuwe leven heeft geschonken en de dood voorgoed is overwonnen. Door het doopsel delen wij daarin. Het paasfeest is hét moment om de oude leefwijze af te zweren, het geloof opnieuw te belijden en gemeenschap te vieren in de eucharistie.

Samen met de voorbereiding hierop in de vastentijd is dat een uitgelezen periode om het persoonlijk geloof te verdiepen. Telkens weer opnieuw moet de gelovige zich bezinnen op de betekenis van zijn overgave aan de dienst van de Heer en de naaste. Dan kan hij vertrouwen op de genade van het geloof, de steun van de Kerk en de plaatselijke geloofsgemeenschap. Naast het paasfeest zijn er in de loop van het kerkelijk jaar nog tal van andere bijzondere momenten die kunnen worden aangegrepen om het geloof te versterken.

Accenten

Het doopsel markeert een ommekeer in het leven: gedoopt worden is een nieuw leven ingaan. Dat nieuwe leven staat niet zelden haaks op gevestigde gewoonten, gebruiken en opvattingen. De gelovige is gehouden te blijven strijden tegen kwaad en onrecht. Zijn taak is het te werken aan de opbouw van het Rijk Gods. Dat wordt gevoed door deelneming aan het liturgisch leven en krijgt handen en voeten in de inzet om onze aarde mee op te bouwen.

Het geloof gestalte geven en verdiepen zou zo volledig mogelijk moeten gebeuren, dat wil zeggen, heel het leven moet er steeds meer van doordrongen raken. Echter, naar gelang de aard van iemand en de omstandigheden krijgen bepaalde aspecten vaak meer nadruk dan andere. Zo is voor de een het geloof allereerst een individuele aangelegenheid, terwijl een ander het gemeenschappelijke ervan tot uitdrukking wil brengen. Ook tekent zich een geloofsbeleving af als een gerichtheid naar'binnen: geloof ten dienste van het persoonlijk geestelijk leven en ten dienste van de instand houding van de Kerk. Daartegenover staat een gerichtheid naar buiten: als persoon en als geloofsgemeenschap stelt men zich in dienst van de ander en de maatschappij. Ideaal zou zijn indien deze accenten samengaan: persoonlijk en gemeenschappelijk het geloof beleven, de gemeenschap versterken en zich inzetten voor de ander in getuigenis en daden. Meestal zal een keuze gemaakt worden voor een bepaald thema of een concrete activiteit, waardoor tegelijk een bepaald accent meestal meer naar voren zal komen. Voorbeelden hiervan zijn een liturgiegroep, een koor, een missieactiviteit of deelname aan katechesegroepen. Daarbij kan men zelf het aanbod verzorgen of deelnemer zijn. De parochie zou hiervan de spil moeten zijn, zodanig dat de gelovigen permanent de gelegenheid hebben om te leren, te dienen en te vieren.

  


 2. Kinderen

 

In de geloofsgroei van het kind komt een moment van persoonlijke beslissing. Dit krijgt gestalte bij de viering van het vormsel, waaraan een plechtige hemieuwing van de doopbelofte is verbonden. In de praktijk is het parochieleven grotendeels op volwassenen gericht. Het gevaar is dat dit ten koste gaat van kinderen en jongeren. De ontwikkeling van het geloof van kinderen en jongeren verdient echter minstens zoveel aandacht. Dat gaat verder dan de directe voorbereiding op en de plechtigheden zelf van eerste communie en vormsel.

Daarom is het goed als meer gebruik gemaakt wordt van de mogelijkheid om tijdens de woorddienst in de eucharistieviering op zondag een 'kindernevendienst' of 'kinderwoorddienst' te houden. In dezelfde zin is het goed als gezins- en jongerenmissen een vertrouwd verschijnsel in de parochie zijn.

Veel minder bekend zijn activiteiten op de gebieden van diaconie en katechese. Door hier meer in te investeren, kunnen kinderen en jongeren evenwichtiger in de geloofsgemeenschap ingroeien. Dat doorbreekt de eenzijdigheid van een individueel geloof dat alleen uit woorden bestaat. 

 

 


3. Peter en meter

Het peterschap is in de oerkerk ontstaan. Peter en meter stelden zich aansprakelijk voor de volwassen dopeling en leidden hem in de gemeente in. In onze tijd brengen peter en meter de bereidheid van de geloofsgemeenschap tot uitdrukking om de nieuwgedoopte op te nemen. Zij vertegenwoordigen de kerkgerneenschap en willen mede verantwoordelijkheid dragen voor een christelijke opvoeding en verdere groei in de kerk. Zij zijn de doopgetuigen die samen met de dopeling of ouders hun geloof belijden tijdens de viering. Zij hebben een aanvullende, helpende en eventueel zelfs vervangende taak omdat zij de geestelijke ouders van de dopeling zijn. Zij staan naar de kerk toe borg voor de geloofsopvoeding.

Om deze taken te kunnen vervullen, dienen peter en meter de geschikte leeftijd te hebben, dit wil zeggen, minstens 16 jaar zijn. Een van beiden moet katholiek en gevormd zijn, deelgenomen hebben aan de eucharistie en mag door het kerkelijk recht niet zijn uitgesloten van deze taak. Een niet-katholiek gelovig christen mag bij het doopsel als officiële getuige aanwezig zijn naast de katholieke peetouder. De Kerk zegt van de peetouder dat deze de dopeling dient te helpen om een christelijk leven te leiden. Soms wordt door de ouders met de peetouders afgesproken dat deze de verantwoordelijkheid voor de opvoeding van de kinderen opnemen, mocht hen als ouders iets overkomen.

 


Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.

Welkom op deze webpagina

Waarschijnlijk heb je je aangemeld voor de doop van je kind of wil je dat gaan doen. Dan kan deze pagina je helpen bij de voorbereiding. ...